Deel 9: De riem
De roddelende buurtgenoten vingen slechts een sprankje op van Lea’s capaciteiten. Voldoende om tot veroordeling over te gaan. Schande spraken ze over Lea. Schandaliseren als uitlaatklep van de eigen angst. Veelal berustend op de eigen verbittering en daarmee gepaard gaande verknipte waarheid. Zo werd Lea figuurlijk aan de schandpaal genageld. Gelukkig was ze verdraagzaam. Tegelijkertijd wenste Lea andermans verwachtingen niet te honoreren. Ze nam enkel tot zich wat ze kon dragen. Het had geen zin voor haar om begrip te verlangen van hen die er nog niet rijp voor waren, laat staan haar denkbeelden met ze te delen.
De overbuurman sprak Immanuel er op een dag op straat op aan.
‘Wat die assistente van jou doet kan echt niet in onze buurt,’ zei de keurige man op leeftijd. Hij droeg een bruine bandplooi pantalon met daarop een donkerblauw colbert.
‘Wat doet ze dan?’ vroeg Immanuel op een gespeeld vriendelijke manier.
‘Niemand laat zijn hond op zo’n manier uit.’
‘Bedoelt u dat ze de uitwerpselen niet opraapt? In dat geval zal ik haar erop aanspreken.
‘Nee, u heeft het niet bij het rechte eind. Ik walg van uitwerpselen op straat maar het zijn niet de uitwerpselen waar ik op doel.’
‘Waar doelt u dan op?’ vroeg Immanuel quasi verbaasd.
‘U ziet toch hoe ze de twee honden uitlaat?’
‘Ik heb werkelijk waar geen idee wat daar mis mee is.’
‘Het is je reinste dierenmishandeling, de buurt spreekt er schande van. Het gerucht gaat zelfs dat de politie al ingelicht is.’
‘Wat heeft de politie ermee te maken?’
‘Volgens mij weet u heel goed wat ik bedoel.’
‘U maakt mij verdomde nieuwsgierig. Ik ben dol op buurtroddels. Vertelt u me alstublieft waar mijn engelachtige assistente een steek laat vallen! Dan kan ik haar wellicht nog corrigeren.’ Immanuel was dol op provoceren, vooral als het van die nette, oude, gefrustreerde mensen betrof.
‘Ze moet die honden uitlaten met een riem!’ sprak de overbuurman enigszins giftig.
‘U gaat me toch niet vertellen dat ze die honden zonder riem in het gareel houdt?’
‘Ze gebruikt wel iets van een riem maar het is niet gebruikelijk.’
‘Gebruikt ze nu wel of niet een riem? Zullen we haar er anders even bijhalen?’
De overbuurman kreeg niet de tijd om te antwoorden. Juist op het moment dat hij wilde antwoorden kwam Lea aanlopen. Het was inderdaad een merkwaardig gezicht. Ze droeg niet de haar zo typerende knotten in het haar. Wanneer ze honden uitliet droeg ze aan weerszijden van het engelengezicht een lange paardenstaart. De paardenstaart stond symbool voor gehoorzaamheid. Van een afstand leek het alsof ze Abba en Zeus meetrok aan haar paardenstaarten maar niets was minder waar. Iedere lijn was overbodig, Abba en Zeus waagden het niet om weg te lopen zodra ze de paardenstaart in het vizier kregen. Lea temde de honden net als mannen. Alsof ze in elkaars verlengde lagen.
‘Ik neem aan dat u de engelachtige verschijning wel eens goed de waarheid wilt vertellen? Gaat uw gang! Ze heet trouwens Lea.’
‘Hallo overbuurman,’ zei Lea voordat de overbuurman op Immanuel kon reageren. Ze lachte hem allervriendelijkst toe, op de haar zo eigen betoverende wijze.
‘Hallo engel, eh, ik bedoel Lea,’ antwoordde de overbuurman op bijna verlegen wijze.
‘Wilt u mij iets bijbrengen of vindt u het gewoon aantrekkelijk hoe ik de honden aan mijn paardenstaarten uitlaat?’ viel Lea met de deur in huis. ‘Bent u net zo volgzaam? Of heb ik een riem nodig?’
De overbuurman sprak Immanuel er op een dag op straat op aan.
‘Wat die assistente van jou doet kan echt niet in onze buurt,’ zei de keurige man op leeftijd. Hij droeg een bruine bandplooi pantalon met daarop een donkerblauw colbert.
‘Wat doet ze dan?’ vroeg Immanuel op een gespeeld vriendelijke manier.
‘Niemand laat zijn hond op zo’n manier uit.’
‘Bedoelt u dat ze de uitwerpselen niet opraapt? In dat geval zal ik haar erop aanspreken.
‘Nee, u heeft het niet bij het rechte eind. Ik walg van uitwerpselen op straat maar het zijn niet de uitwerpselen waar ik op doel.’
‘Waar doelt u dan op?’ vroeg Immanuel quasi verbaasd.
‘U ziet toch hoe ze de twee honden uitlaat?’
‘Ik heb werkelijk waar geen idee wat daar mis mee is.’
‘Het is je reinste dierenmishandeling, de buurt spreekt er schande van. Het gerucht gaat zelfs dat de politie al ingelicht is.’
‘Wat heeft de politie ermee te maken?’
‘Volgens mij weet u heel goed wat ik bedoel.’
‘U maakt mij verdomde nieuwsgierig. Ik ben dol op buurtroddels. Vertelt u me alstublieft waar mijn engelachtige assistente een steek laat vallen! Dan kan ik haar wellicht nog corrigeren.’ Immanuel was dol op provoceren, vooral als het van die nette, oude, gefrustreerde mensen betrof.
‘Ze moet die honden uitlaten met een riem!’ sprak de overbuurman enigszins giftig.
‘U gaat me toch niet vertellen dat ze die honden zonder riem in het gareel houdt?’
‘Ze gebruikt wel iets van een riem maar het is niet gebruikelijk.’
‘Gebruikt ze nu wel of niet een riem? Zullen we haar er anders even bijhalen?’
De overbuurman kreeg niet de tijd om te antwoorden. Juist op het moment dat hij wilde antwoorden kwam Lea aanlopen. Het was inderdaad een merkwaardig gezicht. Ze droeg niet de haar zo typerende knotten in het haar. Wanneer ze honden uitliet droeg ze aan weerszijden van het engelengezicht een lange paardenstaart. De paardenstaart stond symbool voor gehoorzaamheid. Van een afstand leek het alsof ze Abba en Zeus meetrok aan haar paardenstaarten maar niets was minder waar. Iedere lijn was overbodig, Abba en Zeus waagden het niet om weg te lopen zodra ze de paardenstaart in het vizier kregen. Lea temde de honden net als mannen. Alsof ze in elkaars verlengde lagen.
‘Ik neem aan dat u de engelachtige verschijning wel eens goed de waarheid wilt vertellen? Gaat uw gang! Ze heet trouwens Lea.’
‘Hallo overbuurman,’ zei Lea voordat de overbuurman op Immanuel kon reageren. Ze lachte hem allervriendelijkst toe, op de haar zo eigen betoverende wijze.
‘Hallo engel, eh, ik bedoel Lea,’ antwoordde de overbuurman op bijna verlegen wijze.
‘Wilt u mij iets bijbrengen of vindt u het gewoon aantrekkelijk hoe ik de honden aan mijn paardenstaarten uitlaat?’ viel Lea met de deur in huis. ‘Bent u net zo volgzaam? Of heb ik een riem nodig?’